Stemverklaring - Resolutie inzake de Meerjarenbegroting, het Herstelfonds en de Verordening inzake de rechtsstaat
Vrijwel iedere resolutie heeft naast sterke punten ook aspecten die niet gesteund moeten worden. Dat geldt ook voor deze resolutie (B9-0428/2020). De jubeltonen over invoering van meer Eigen middelen, en een grote rol voor het Europees Parlement als begrotingsautoriteit, deel ik niet.
Toch zal ik de resolutie steunen vanwege het rechtsstatelijke mechanisme dat in een aparte Verordening reeds is afgesproken, en dat met deze resolutie opnieuw wordt ondersteund. In die aparte Europese wet is vastgelegd hoe de Europese Commissie de toets voor rechtsstatelijkheid kan gaan toepassen. Dat steun ik volledig.
Zeer teleurstellend was de opstelling van de Europese Raad (EUCO 22/20). Die heeft een reeks conclusies vastgesteld waarin uitvoerig wordt opgetekend, hoe ten aanzien van de (meerjaren-)begroting gehandeld zou moeten worden met lidstaten die het niet zo nauw nemen met de rechtsstaat. Deze Raadsconclusies zijn verwerpelijk. Ze bieden aan landen als Polen en Hongarije feitelijk, níet juridisch, een handvat om de toepassing van het rechtsstaatsmechanisme fors te gaan vertragen. Bovendien geven die conclusies de Europese Commissie een stevige dienstopdracht, hoe te handelen. Daarmee wordt de positie van de hoedster van de Europese Verdragen ondermijnd.
Geluk bij een ongeluk is dat de Europese Raad geen medewetgever is. De Raad heeft in zijn conclusies een reeks uitspraken gedaan waarvan we kennis kunnen nemen. Ze hebben geen bindende werking. En ze raken ook niet de inwerkingtreding van de Verordening inzake het rechtsstaatsmechanisme per 1 januari aanstaande. De Raadsconclusies zijn een politieke, feitelijke onjuistheid en dat had van mij scherper in de resolutietekst gemogen.